Officiële naam:
Synoniemen:
Pamphredon inornata [Nederlands soortenregister]
Cemonus shuckardi (Morawitz)
Dineurus shuckardi (Westwood 1837)
Pemphredon inornatus (Say 1824)
Pemphredon shuckardi (Morawitz 1864)
Pemphredon tenax (Fox 1892)
zie meer op: www.gbif.org
INHOUD
1. Verspreiding
2. Gedrag
3. Plant relaties
4. Prooi relaties
5. Parasitaire relaties
6. Herkenning
1. VERSPREIDING
Pemphredon inornata is een algemene wesp [waarneming.nl] die verspreid door heel Nederland voorkomt [Peeters et al., 2004].
Tuinsoort
De soort is voor het eerst in 2022 waargenomen in onze tuin.
2. GEDRAG
2.1. ACTIVITEIT
De soort is actief van begin mei tot half oktober [Peeters et al., 2004]. Normaal gesproken één generatie per jaar, maar in gunstige jaren soms twee [Blösch,2000].
2.2. ONTWIKKELING
Nest
De soort gebruikt met merg gevulde takken, vraatgangen van xylofage insecten in dood hout en rietgallen van halmvliegen (Chloropidae) [Peeters et al., 2004],[Ruchin et al., 2019], Lipara [Klein, 1996],[Ruchin et al., 2019]. Ook verrot hout, stammen en palen kan worden gebruikt [Bohart, 1976].
In hout worden vertakte gangen geknaagd met een diameter van 2,5-3 mm [Tsuneki, 1952 (als P. shuckardi)]. Het nest kan bestaan uit vertakte gangen met enkele broedcellen of een enkele broedcel, zelden worden deze in rijen aangelegd en dan met name in buisvormige structuren [Tsuneki, 1952 (als P. shuckardi)]. In het eerste geval zullen de prooidieren enigszins vermengd met houtmeel of merg en worden er geen tussenwanden aangelegd [Blösch, 2000]. Bij broedcellen in een rij worden wel gescheiden met tussenwanden die ook opgebouwd zijn uit houtpulp [Tsuneki, 1952]. Nesten in Lipara gallen bevatten ook geen tussenwanden en worden afgesloten met een prop van bladvezels [Blösch, 2000].
Als de broedcel is gevuld wordt de gang ernaartoe opgevuld met houtpulp. Pemphredon wespen construeren hiervoor vaak één of meer reserve gangen die tijdens de constructie van het nest worden gebruikt om dit pulp tijdelijk in op te slaan [Tsuneki, 1952].
Iedere broedcel bevat tot 30-50 bladluizen [Peeters et al., 2004],[Tsuneki, 1952 (als P. shuckardi)]. Eitjes ontwikkelen zich in drie tot vijf dagen [Cranshaw, 2014]. De larve ontwikkelt zich in ongeveer twee weken tot pre-pop [Cranshaw, 2014]. De tweede generatie zal als pre-pop overwinteren, de eerste generatie zal zich in korte tijd ontwikkelen naar pop [Cranshaw,2014]. De pop fase duurt zo’n drie weken [Cranshaw, 2014].
Pemphredon kent een duidelijke proterandrie, waarbij de eerder uitsluipende mannetjes meestal in de voorste cellen zitten en de vrouwtjes in de achterste [Blösch, 2000].
2.3. BIJENHOTEL
Van sommige Pemphredon vrouwtjes is bekend dat ze kunnen worden waargenomen op bijenhotels om nestmateriaal te verzamelen of om te nestelen [Breugel, 2014]. Of dit ook voor P. inornata geldt wordt niet vermeld in de mij beschikbare literatuur.
2.4. PARING
–
2.5. JACHT
Gevangen prooien worden verlamd door een steek met de angel of gedood door met het met de kaken te kraken [Ruchin et al., 2019], [Piek, 2013], [Lomholdt, 1984]. P. inornata is stil hangend in de lucht de prooi in de onderzijde zijkant stekend waargenomen [Tsuneki, 1952 (als P. shuckardi)]. Soms wordt een gevangen prooi door de wesp gegeten en dan wordt deze niet gestoken [Tsuneki, 1952 (als P. shuckardi)].
De prooi wordt met de kaken naar het nest vervoerd [Blösch,2000],[Tsuneki, 1952 (als P. shuckardi)].
3. PLANT RELATIES
3.1. HOUTSOORTEN
In de literatuur worden de volgende houtsoorten genoemd als medium waarin de wesp haar nest maakt:
Adoxaceae (Muskuskruidfamilie) | Sambucus (Vlier) [Peeters et al., 2004],[Danks, 1974 (als Cemonus shuckardi)]] |
Anacardiaceae (Pruikenboomfamilie) | Rhus (Sumak) [Cranshaw, 2014 (Pemphredon spp.)] |
Betulaceae (Berkenfamilie) | Betula (Berk) [Peeters et al., 2004] |
Oleaceae (Olijffamilie) | Forsythia [Peeters et al., 2004] |
Poaceae (Grassenfamilie) | Phragmites (Riet) [Peeters et al., 2004] |
Rosaceae (Rozenfamilie) | Rosa (Roos) [Peeters et al., 2004] Rubus (Braam) [Peeters et al., 2004],[Danks, 1971 (als Cemonus shuckardi)] Sorbus (Lijsterbes) [Peeters et al., 2004] |
Salicaceae (Wilgenfamilie) | Populus (Populier) [Peeters et al., 2004] Salix (Wilg) [Peeters et al., 2004] |
Naast planten worden ook gallen van Lipara vliegen gebruikt, Lipara lucens [Blösch, 2000].
3.2. VOEDSELPLANTEN
In de literatuur worden de volgende planten soorten en groepen genoemd:
Adoxaceae (Muskuskruidfamilie) | Sambucus (Vlier) [Tsuneki, 1952] |
Apiaceae (Schermbloemenfamilie) | Angelica (Engelwortel) [Blösch, 2000],[Woydak, 1996] Daucus [Blösch, 2000],[Woydak, 1996] Pastinaca (Pastinaak) [Blösch, 2000],[Woydak, 1996] |
Asteraceae (Composietenfamilie) | Achillea (Duizendblad) [Blösch, 2000] Cirsium (Vederdistel) – Cirsium arvense (Akkerdistel) [Blösch, 2000],[Woydak, 1996] |
Rosaceae (Rozenfamilie) | Crataegus (Meidoorn) [Blösch, 2000],[Woydak, 1996] |
Pemphredon wespen zijn ook honingdauw likkend waargenomen [Blösch, 2000] op bladeren van Sambucus [Tsuneki, 1952].
Tuinsoorten
In de tuin staan schermbloemigen maar ik heb de soort daarop nog niet foeragerend waargenomen.
Apicaceae (Schermbloemenfamilie) | Foeniculum – Foeniculum vulgare (Venkel) Pastinaca – Pastinaca sativa (Pastinaak) |
Asteraceae (Composietenfamilie) | Anthemis – Anthemis tinctoria (Gele kamille) Cichorium – Cichorium intibus (Wilde cichorei) Solidago – Solidago gigantea (Late guldenroede) Tanacetum – Tanacetum vulgare (Boerenwormkruid) Taraxacum – Taraxacum officinale (Paardenbloem) |
3.3. PROOI PLANTEN
Pemphredon vindt haar prooien op de planten waarop die leven.
In de literatuur worden de volgende planten soorten en groepen genoemd:
Adoxaceae (Muskuskruidfamilie) | Sambucus (Vlier) – Sambucus buergeriana [Tsuneki,1952] |
Tuinsoorten
De tuin bevat geen van de genoemde prooiplanten.
4. PROOI RELATIES
De soort gebruikt bladluizen (Aphidoidea) voor haar broed [Peeters et al., 2004],[Blösch, 2000],[Woydak, 1996].
Soms zal een volwassen wesp van een gevangen bladluis eten zonder die naar het nest te transporteren [Tsuneki, 1952 (als P. shuckardi)].
In de literatuur worden de volgende in Nederland [Nederlands soortenregister] voorkomende soorten genoemd:
Aphididae (Bladluizen) | Amphorophora [Lomholdt, 1984],[Woydak, 1996] Anuraphis [Lomholdt, 1984],[Woydak, 1996] Aphis [Lomholdt, 1984],[Woydak, 1996],[Danks, 1971 (als Cemonus shuckardi)] – Aphis salicariae (Kattenstaartluis) [Danks, 1971 (als Cemonus shuckardi)]] Chaitophorus [Lomholdt, 1984],[Woydak, 1996] Macrosiphoniella – Macrosiphoniella usquertensis (Duizendbladkwastjesluis) [Danks, 1971 (als Cemonus shuckardi)] Megoura viciae – Megoura viciae (Grote wikkeluis) [Danks, 1971 (als Cemonus shuckardi)] Myzus [Woydak, 1996], [Lomholdt, 1984] Phorodon [Woydak, 1996], [Lomholdt, 1984] Pterocomma [Woydak, 1996], [Lomholdt, 1984] Thelaxes [Woydak, 1996], [Lomholdt, 1984] Therioaphis subgen. Pterocallidium [Lomholdt, 1984 (als Pterocallidium)] |
Prooisoorten buiten Nederland:
Aphididae (Bladluizen) | Callipterus [Woydak, 1996], [Lomholdt, 1984] Eterocallidium [Woydak, 1996] Macroshiphum [Woydak, 1996],[Lomholdt, 1984] Callaphidinae [Blösch, 2000 (als Callaphididae] Chaitophorinae [Blösch, 2000 (als Chaitophoridae)] Thelaxinae [Blösch, 2000 (als Thelaxidae] |
Tuinsoorten
Geen van de genoemde prooisoorten zijn nog waargenomen in de tuin.
5. PARASITAIRE RELATIES
In de literatuur worden de volgende in Nederland [Nederlands soortenregister] voorkomende soorten genoemd:
Hymenoptera (Wespen) | Chrysididae (Goudwespen) Pseudomalus (Kogelgoudwespen)* – Pseudomalus auratus [Peeters et al., 2004],[Ruchin et al., 2019],[Woydak, 1996],[Paukkunen, 2015],[Blösch, 2000 (als Omalus auratus] ➡︎ broed idiobionte ectoparasitoïde (voedselvoorraad en larve) [Tsuneki, 1952] Ichneumonidae (Sluipwespen) Perithous – Perithous divinator [Blösch, 2000],[Peeters et al., 2004] |
*goudwesp vrouwtje gaat nest niet in, maar parasiteert levende bladluis die daarna door P. inornata wordt gevangen [Paukkunen, 2015]
6. HERKENNING
Lengte mannetjes: 6 – 7,5 mm
Lengte vrouwtjes: 5 – 8 mm
Genus
Het genus Pemphredon is te herkennen aan:
1. Voorvleugel: met twee submarginaal cellen [Bitsch, 2022],[Jacobs, 2007]
2. Voorvleugel: met twee discoïdaal cellen [Bitsch, 2022],[Jacobs, 2007]
3. Voorvleugel: pterostigma kleiner dan marginaal cel [Bitsch, 2022],[Jacobs, 2007]
4. Borststuk: pronotum niet verlengd, zijden bereiken tegula niet [Bitsch, 2022],[Jacobs, 2007]
5. Borststuk: notauli bereiken achterrand mesonotum niet [Bitsch, 2022],[Jacobs, 2007]
6. Achterlijf: Eerste achterlijf segment voor steelvormig [Bitsch, 2022],[Jacobs, 2007]
exemplaar voor foto identificatie gevangen op 22-v-2022, lengte ±7,5 mm
- Antenne met 12 segmenten [Bitsch, 2022],[Jacobs, 2007],[Smissen, 2003]
2. Achterlijf met 6 segmenten [Bitsch, 2022],[Jacobs, 2007],[Smissen, 2003]
3. Clypeus met weinig zilveren beharing [Bitsch, 2022],[Smissen, 2003]
4. Tergiet 6 met pygidium [Bitsch, 2022],[Jacobs, 2007],[Smissen, 2003]
KOP
1. Clypeus: voorrand vlak drie tandig [Bitsch, 2022],[Jacobs, 2007], in het midden stomphoekig uitgetrokken [Bitsch, 2022],[Jacobs, 2007],[Smissen, 2003]. Van onder bekeken lijkt de tand op een bultje in een halve cirkel [Bitsch, 2022].
Jacobs/Bitsch (rode lijn) gebruiken een andere clypeus weergave dan Smissen (blauwe stippellijn, schuin van boven bekeken).
Clypeus karakteristiek gewelfd en tegelijkertijd spits naar voren uitgetrokken [Smissen, 2003]
2. Zonder doorn tussen antenne inplanten [Bitsch, 2022],[Jacobs, 2007],[Smissen, 2003]
3. Antenne segment 3 ongeveer 2x zo lang als breed [Jacobs, 2007],[Smissen, 2003]
BORSTSTUK
1. Voorvleugel: eerste [Smissen, 2003] en tweede teruglopende aders monden uit in eerste submarginaal cel [Bitsch, 2022],[Jacobs, 2007],[Smissen, 2003], tweede ader overwegend antefurcaal (hier antefurcaal) [Smissen, 2003].
2. Voorvleugel: tweede submarginaal cel hoger dan breed [Bitsch, 2022],[Jacobs, 2007],[Smissen, 2003]
3. Voorpoot: buitenzijde lid 1 (metatarsus) met zeer lange haren [Smissen, 2003]
4. Achterpoot: buitenkant schenen (tibia) met krachtige doorns op bulten [Smissen, 2003]
5. De binnenzijde van de achterpoot dij is gechagrineerd.
6. Pronotum: breed en glanzend [Smissen, 2003]
7. Achterhoofd, mesonotum, scutellum en metanotum fijn, verspreid gepuncteerd, glanzend tot gepolijst [Smissen, 2003]
8. Mesoscutum meestal met olieachtige weerschijn [Smissen, 2003]
9. Scutum glanzend, de ruimten tussen de punten met 3-4x de punctering diameter [Smissen, 2003]
10. Onderzijde (mesosternum) en zijde (mesopleuron) borststuk voor midden heup (coxa) vrijwel structuurloos, glad en glanzend [Bitsch, 2022],[Smissen, 2003]
11. Propodeum: omgrenzing overwegend breed, glanzend en gepolijst [Smissen, 2003]
12. Omgrenzing zonder ladderachtige structuur [Smissen, 2003]
Een ladderachtige structuur heeft twee duidelijke verticale stijlen (groene stippellijnen) met horizontale sporten (rode lijnen) ertussen, het geheel ligt iets dieper in de omgrenzing waardoor deze wordt onderbroken.
Hier zijn geen verticale stijlen aanwezig, en de horizontale sporten liggen op de omgrenzing.
ACHTERLIJF
1. Petiolus: langer dan helft lengte tergiet 1 [Jacobs, 2007], langer dan helft lengte postpetiolus [Bitsch, 2022]
2. Tergieten en sternieten vrijwel zonder punctering [Smissen, 2003]
3. Pygidium: kort en breed [Jacobs, 2007],[Smissen, 2003]
De randen van het pygidium divergeren vaak licht naar boven, de verhouding bovenrand : onderrand is bij het specimen hier ±1,4.
–
1. Antenne met 13 segmenten [Bitsch, 2022],[Jacobs, 2007],[Smissen, 2003]
2. Clypeus: met zilveren beharing [Bitsch, 2022],[Smissen, 2003]
3. Tergiet 7 zonder pygidium [Bitsch, 2022],[Jacobs, 2007],[Smissen, 2003]
KOP
1. Clypeus: voorrand met driehoekige uitbochting [Bitsch, 2022]
2. Zonder doorn tussen antenne inplanten [Bitsch, 2022],[Jacobs, 2007],[Smissen, 2003]
3. Antenne segmenten 5-8 met kleine, stompe matte roodachtige zwellingen [Bitsch,2022],[Jacobs, 2007],[Smissen, 2003]
4. Antenne lid 3: 1,6-2,1x langer dan breed [Bitsch, 2022]
BORSTSTUK
1. Voorvleugel: eerste [Smissen, 2003] en tweede teruglopende aders monden uit in eerste submarginaal cel [Bitsch, 2022],[Jacobs, 2007],[Smissen, 2003], tweede ader overwegend antefurcaal (hier antefurcaal) [Smissen, 2003].
2. Voorvleugel: tweede submarginaal cel hoger dan breed [Bitsch, 2022],[Jacobs, 2007],[Smissen, 2003]
3. Voorpoot: buitenzijde lid 1 (metatarsus) met enkele langere haren [Smissen, 2003]
4. Middel tarslid 1 vrijwel recht [jacobs, 2007]
5. Achterpoot: buitenkant schenen (tibia) met enkele afstaande haren en duidelijke doorntjes [Smissen, 2003]
6. Pronotum: breed en glanzend [Smissen, 2003]
7. Mesonotum voor glanzend, ± achterhelft gepuncteerd of rimpelig gepuncteerd [Smissen, 2003]
7. Scutellum: fijn gepuncteerd, met grote ruimte tussen de punten, glanzend [Bitsch, 2022],[Jacobs, 2007],[Smissen, 2003], tussenruimten 1-4x de punctering diameter [Bitsch, 2022].
8. Metanotum: met scherpe randen, zeer fijn gestructureerd, zijdeglans of glanzend [jacobs, 2007],[Smissen, 2003]
9. Onderzijde (mesosternum) en zijde (mesopleuron) borststuk voor midden heup (coxa) vrijwel structuurloos, glad en glanzend [Bitsch, 2022],[Jacobs, 2007],[Smissen, 2003]
10. Propodeum: omgrenzing overwegend breed, glanzend en gepolijst [Smissen, 2003]
11. Omgrenzing zonder ladderachtige structuur [Smissen, 2003]
Een ladderachtige structuur heeft twee duidelijke verticale stijlen (op de plek van de groene stippellijnen) met horizontale sporten (rode lijnen) ertussen, het geheel ligt iets dieper in de omgrenzing waardoor deze wordt onderbroken.
Hier zijn geen verticale stijlen aanwezig, en de horizontale sporten liggen op de omgrenzing.
ACHTERLIJF
1. Petiolus: langer dan helft lengte tergiet 1 [Jacobs, 2007], langer dan helft lengte postpetiolus [Bitsch, 2022]
2. Tergiet VI glanzend en met fijne, verspreide punctering [Smissen, 2003]
3. Sternieten IV-VI, en profil gezien, met korte min of meer dichte borstelharen die naar achteren zijn gericht [Bitsch, 2022],[Jacobs,2007]
4. Sternieten III-VI mat, vrijwel puntloos, eindranden smal en niet of slecht smal neergedrukt [Bitsch, 2022],[Jacobs, 2007],[Smissen, 2003]
Literatuur
Bitsch, 2022 Bitsch, J. (2022). Hyménoptères sphéciformes d'Europe: Systématique (3e partie) : Pemphredoninae et Philanthinae. France: Fédération française des sociétés de sciences naturelles.Blösch, 2000 Blösch, M. (2000). Die Grabwespen Deutschlands – Lebens‐weise, Verhalten, Verbreitung. 71. Teil. In Dahl, F.: Die Tierwelt Deutschlands. Begr.: 1925. – Keltern (Goecke & Evers). – 480 S. 341 Farbfotos. ISBN 3‐931374‐26‐2 (hardcover). DM 98,–. Zool. Reihe, 78: 353-353. https://doi.org/10.1002/mmnz.20020780208
Bohart, 1976 Bohart, R.M. & A.S. Menke, 1976. Sphecid wasps of the world: a generic revision. - University of California Press, 695 p.
Breugel, 2014 Breugel, P. van 2014. Gasten van bijenhotels. – EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden & Naturalis Biodiversity Center, Leiden.
Cranshaw, 2014 CRANSHAW, Whitney. Colorado Insects of Interest Fact Sheets authored by Whitney Cranshaw - Pemphredon Wasps. Colorado State University, 2014.
Danks, 1971 DANKS, Hugh V. Biology of some stem‐nesting aculeate Hymenoptera. Transactions of the Royal Entomological Society of London, 1971, 122.11: 323-395.
Jacobs, 2007 JACOBS, H. J (2007): Die Grabwespen Deutschlands Ampulicidae. Sphecidae, Crabronidae–Bestimmungsschlüssel in Blank, SM & Taeger, A (Hrsg): Die Tierwelt Deutschlands und der angrenzenden Meeresteile nach ihren Merkmalen und nach ihrer Lebensweise, Hymenoptera III–Keltern, Goecke & Evers, 79: 1-207.
Lomholdt, 1984 LOMHOLDT, O. 1975-1976; 1984 (2. Auflage). The Sphecidae (Hymenoptera) of Fennoscandia and Denmark. Fauna Entomologica Scandinavica, 4.1: 2.
Klein, 1996 KLEIN, Wim. De graafwespen van de Benelux. Jeugdbondsuitgeverij, Utrecht, 1996, 1-130. + KLEIN, Wim. De graafwespen van de Benelux: supplement. Jeugdbondsuitgeverij, 1999.
Nederlands soortenregister Nederlands Soortenregister
Paukkunen, 2015 PAUKKUNEN, Juho, et al. An illustrated key to the cuckoo wasps (Hymenoptera, Chrysididae) of the Nordic and Baltic countries, with description of a new species. ZooKeys, 2015, 548: 1.
Peeters et al., 2004 Peeters, T.M.J., C. van Achterberg, W.R.B. Heitmans, W.F. Klein, V. Lefeber, A.J. van Loon, A.A. Mabelis, H. Nieuwen-huijsen, M. Reemer, J. de Rond, J. Smit, H.H.W. Velthuis, 2004. De wespen en mieren van Nederland (Hymenoptera: Aculeata). – Nederlandse Fauna 6. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, Leiden, knnv Uitgeverij, Utrecht & European Invertebrate Survey – Nederland, Leiden.
Piek, 2013 Piek, T. (Ed.). (2013). Venoms of the Hymenoptera: biochemical, pharmacological and behavioural aspects. Elsevier.
Ruchin et al., 2019 Ruchin, Alexander & Antropov, Alexander. (2019). Wasp fauna (Hymenoptera: Bethylidae, Chrysididae, Dryinidae, Tiphiidae, Mutillidae, Scoliidae, Pompilidae, Vespidae, Sphecidae, Crabronidae & Trigonalyidae) of Mordovia State Nature Reserve and its surroundings in Russia. Journal of Threatened Taxa. 11. 13195-13250. 10.11609/jott.4216.11.2.13195-13250.
Smissen, 2003 SMISSEN, Jvd. Zur Kenntnis der Untergattung Cemonus Jurine 1807 (Hymenoptera: Sphecidae, Pemphredon) mit Schlüssel zur Determination und Hinweis auf ein gemeinsames Merkmal untersuchter Schilfbewohner (Hymenoptera: Sphecidae, Pompilidae). Not Faun Gembloux, 2003, 52: 53-101.
Tsuneki, 1952 TSUNEKI, Katsuji. Ethological studies on the Japanese species of Pemphredon (Hymenoptera, Sphecidae), with notes on their parasites, Ellampus spp.(Hym., Chrysididae)(With 5 Text-figures). 北海道大學理學部紀要, 1952, 11.1: 57-75.
Waarneming.nl Waarneming.nl
Woydak, 1996 WOYDAK, Horst. Hymenoptera Aculeata Westfalica Familia: Sphecidae (Grabwespen), 1996, 3-135.