Officiële naam
Synoniemen
Spilomena beata [1]
Spilomena expectata
Spilomena exspectata
zie meer op: www.gbif.org
INHOUD
1. Verspreiding
2. Gedrag
3. Plant relaties
4. Prooi relaties
5. Parasitaire relaties
6. Herkenning
1. VERSPREIDING
Spilomena beata is een zeldzame wesp [2] in Nederland.
2. GEDRAG
2.1. ACTIVITEIT
De soort is actief van half mei tot half september [3].
2.2. ONTWIKKELING
Nest
De vrouwtjes bouwen hun nesten vooral in oude nestgangen in dood hout van klopkevers Anobium sp. (Anobiidae) [3,7], maar knagen ook zelf gangen in het merg van planten stengels [3,4,5,7,8,12].
De nestgangen hebben een diameter van 1,0-1,4mm en een lengte van 3,5-6 mm [8].
De broedgangen kunnen zowel lineair met broedcellen in een rij, of vertakt zijn met de broedcellen aan het einde van een korte gang [12]. De broedcellen worden gescheiden met een wand van houtpulp [5] of een 0,2-7mm wig-vormige plug van merg [8]. De cellen worden gevuld met zo’n 20 prooidieren [3,5].
De cellen van vrouwtjes en mannetjes hebben een gelijke grootte [8].
Het nest wordt afgesloten met een prop houtknaagsel dat met het achterlijf wordt aangestampt en verlijmd met speeksel [5,6,7].
Vrouwtjes vinden hun nest op basis van reukvermogen waardoor ze vaak enige tijd nodig hebben om het nest terug te vinden na terugkomst van de jacht, wat typisch lijkt voor het geslacht Spilomena [5,7,12]. Ze verkennen dan een groter oppervlak rond de plek waar het nest ongeveer moet zijn totdat ze het hebben geroken met de antennen [5]
Nesten kunnen in gezelschap van S. troglodytes worden aangelegd [7].
2.3. BIJENHOTEL
Vrouwtjes kunnen gebruik maken van kunstmatige nestgangen van 1,5-2mm [3,7].
2.4. PARING
Spilomena beata ontwikkelt zich in twee generaties per jaar [3,5,6].
2.5. JACHT
De prooi wordt met de kaken naar het nest vervoerd [4,7,12].
3. PLANT RELATIES
3.1. HOUTSOORTEN
In de literatuur worden de volgende houtsoorten genoemd als medium waarin de wesp haar nest maakt:
Adoxaceae (Muskuskruidfamilie) | Sambucus (Vlier) [12] |
Fagaceae (Napjesdragersfamilie) | Fagus – Fagus sylvatica (Beuk) [7] |
Rosaceae (Rozenfamilie) | Rubus (Braam) [5,6] |
Scrophulariaceae (Helmkruidfamilie) | Buddleja [8] |
Ook twijgen [4,6] en bouwhout [6] kunnen gebruikt worden.
3.2. VOEDSELPLANTEN
Mannetjes voeden zich met honingdauw dat van bladeren wordt gelikt.
In de literatuur worden de volgende planten soorten en groepen genoemd:
Schermbloemenfamilie (Apicaceae) | Falcaria [5,6] Pastinaca [5,6] Peucedanum – Peucedanum cervaria [13] |
Tuinsoorten
In de tuin staan schermbloemigen diverse. Op Venkel (Foeniculum) heb ik een Spilomena soort foeragerend waargenomen maar niet kunnen vaststellen om welke soort het ging.
4. PROOI RELATIES
De soort gebruikt hoofdzakelijk de larven van tripsen (Thysanoptera) voor haar broed [3,4,5,6,9,12].
In de literatuur worden de volgende in Nederland [1] voorkomende soorten genoemd:
Thysanoptera (Tripsen) [4] | Taeniothrips [5,7] Thrips [5,7] |
Tuinsoorten
Geen van de genoemde prooisoorten zijn nog waargenomen in de tuin.
5. PARASITAIRE RELATIES
In de literatuur worden de volgende in Nederland [1] voorkomende soorten genoemd:
– | – |
Parasitaire soorten buiten Nederland:
Hymenoptera (Wespen) | Chalcidoidea (Bronswespen) Pteromalidae Lonchetron – Lonchetron fennicum [4] |
6. HERKENNING
Lengte mannetjes: 2,5 – 3 mm
Lengte vrouwtjes: 2,5 – 3,5 mm
Genus
Het genus Spilomena is te herkennen aan:
1. Voorvleugel: met twee submarginaal cellen [9,10,11]
2. Voorvleugel: submarginaal cel 2 niet gesteeld [9,10,11]
3. Voorvleugel: pterostigma groot en bijna halfrond [9,10,11]
4. Voorvleugel: radiaal cel (lr) langer dan pterostigma (ls) [9,10,11]
5. Voorvleugel: radiaal cel gespitst [9,10,11]
6. Voorvleugel: met één discoïdaal cel [9,10,11]
7. Achterlijf: Eerste achterlijfssegement niet steelvormig [9,10,11]
8. Achterlijf: geheel zwart [9,10,11]
1. Antenne met 12 segmenten [9,10,11]
2. Achterlijf met 6 segmenten [9,10,11]
KOP
1. Clypeus gelijkmatig gerond [10,11] , zonder lengte groefje [9,10,11]
2. Kaak: meestal zwartbruin [10,11]
3. Ratio afstand tussen achterste ocellen (POL) : afstand achterste ocelle oogrand (OOL) = 1,4 – 2,0 (hier ±1,4) [9,10,11]
4. Achterhoofd, slapen, minder sterk ontwikkeld [9,10,11]
BORSTSTUK
1. Schildje (scutellum): voorste groef smal en zonder dwarslijsten [9,10,11]
2. Mesonotum: achterrand zonder lengtegroefjes [10,11]
3. Mesopleuron: met duidelijke fijne lengteribbels [9]
3. Vleugel: aders bruin [10,11]
4. Rugveld propodeum door kiel begrensd, zonder netvormige rimpeling tussen hoofdstructuur [10,11]
ACHTERLIJF
- Tergiet 6 met een dubbele borstel rij [9,10,11]
1. Antenne met 13 segmenten [9,10,11]
2. Achterlijf met 7 segmenten [9,10,11]
3. Gezicht en clypeus geel gevlekt, minstens de voorrand [9,10,11]
KOP
1. Clypeus: voorrand niet of met lichte inbochting [10,11]
2. Clypeus: geheel of vrijwel geheel geel [9]
3. Kaak: distaal met smalle roodbruine rand [10,11]
4. Ratio afstand tussen achterste ocellen (POL) : afstand achterste ocelle oogrand (OOL) = 1,4 – 2,0 (hier ±1,4) [9,10,11]
5. Antenne: vlagleden vrijwel cilindrisch [9,10,11]
6. Antenne: flag donker van kleur, hoogstens aan binnenzijde min of meer roodbruin [9]
BORSTSTUK
1. Schildje (scutellum): voorste groef smal en zonder dwarslijsten [9,10,11]
2. Rugveld propodeum door kiel begrensd, zonder netvormige rimpeling tussen hoofdstructuur [9,10,11]
ACHTERLIJF
1. Aedoeagus apicaal gepunt [10]
Literatuur
1 Nederlands Soortenregister2 Waarneming.nl
3 Peeters, T.M.J., C. van Achterberg, W.R.B. Heitmans, W.F. Klein, V. Lefeber, A.J. van Loon, A.A. Mabelis, H. Nieuwen-huijsen, M. Reemer, J. de Rond, J. Smit, H.H.W. Velthuis, 2004. De wespen en mieren van Nederland (Hymenoptera: Aculeata). – Nederlandse Fauna 6. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, Leiden, knnv Uitgeverij, Utrecht & European Invertebrate Survey – Nederland, Leiden.
4 DANKS, Hugh V. Biology of some stem‐nesting aculeate Hymenoptera. Transactions of the Royal Entomological Society of London, 1971, 122.11: 323-395.
5 Blösch, M. (2000). Die Grabwespen Deutschlands – Lebens‐weise, Verhalten, Verbreitung. 71. Teil. In Dahl, F.: Die Tierwelt Deutschlands. Begr.: 1925. – Keltern (Goecke & Evers). – 480 S. 341 Farbfotos. ISBN 3‐931374‐26‐2 (hardcover). DM 98,–. Zool. Reihe, 78: 353-353. https://doi.org/10.1002/mmnz.20020780208
6 DOROW, WHO. 3.7 Hymenoptera: Aculeata (Stechimmen). Schönbuche. Zoologische Unter suchungen, 1990, 1992: 127-264.
7 WOYDAK, Horst. Hymenoptera Aculeata Westfalica Familia: Sphecidae (Grabwespen), 1996, 3-135.
8 DANKS, Hugh V. Biology of some stem‐nesting aculeate Hymenoptera. Transactions of the Royal Entomological Society of London, 1971, 122.11: 323-395.
9 KLEIN, Wim. De graafwespen van de Benelux. Jeugdbondsuitgeverij, Utrecht, 1996, 1-130. + KLEIN, Wim. De graafwespen van de Benelux: supplement. Jeugdbondsuitgeverij, 1999.
10 JACOBS, H. J (2007): Die Grabwespen Deutschlands Ampulicidae. Sphecidae, Crabronidae–Bestimmungsschlüssel in Blank, SM & Taeger, A (Hrsg): Die Tierwelt Deutschlands und der angrenzenden Meeresteile nach ihren Merkmalen und nach ihrer Lebensweise, Hymenoptera III–Keltern, Goecke & Evers, 79: 1-207.
11 Hermann Dollfuss, "Bestimmungsschlüssel der Grabwespen Nord- und Zentraleuropas (Hymenoptera, Sphecidae) mit speziellen Angaben zur Grabwespenfauna Österreichs", Publikation der Botanischen Arbeitsgemeinschaft am O.Ö.Landesmuseum Linz, LINZ, 20. Dezember 1991
12 LOMHOLDT, O. 1975-1976; 1984 (2. Auflage). The Sphecidae (Hymenoptera) of Fennoscandia and Denmark. Fauna Entomologica Scandinavica, 4.1: 2.
13 BITSCH, Jacques; LECLERCQ, Jean. Hyménoptères Sphecidae d'Europe occidentale. Fédération française des sociétés de sciences naturelles, 1993.