Officiële naam:
Synoniemen:
Trypoxylon attenuatum [1]
zie meer op: www.gbif.org
INHOUD
1. Verspreiding
2. Gedrag
3. Plant relaties
4. Prooi relaties
5. Parasitaire relaties
6. Herkenning
1. VERSPREIDING
Trypoxylon attenuatum is een vrij algemene wesp [2] die verspreid door heel Nederland voorkomt met een piek in Zuid-Limburg [3] .
Tuinsoort
De soort is voor het eerst in 2021 waargenomen in onze tuin.
2. GEDRAG
2.1. ACTIVITEIT
De soort is actief van begin april mei tot half oktober [3].
Twee generaties per jaar zijn mogelijk [5,7,13].
De dagelijkse activiteiten van de soort beginnen vanaf 9 uur ’s ochtends [7] met de piek activiteit in de namiddag [7]. De laagste temperatuur waarbij de soort actief is is +20° [7].
2.2. ONTWIKKELING
Nest
De vrouwtjes van deze hypergeïsche soort knagen hun nestgangen in het merg van natuurlijke buisvormen zoals plantenstengels en rieten daken en Lipara (DIPTERA) gallen in riet [5].
De nesten bestaan gangen van 6 tot 12 cm lengte [3] waarin sequentiële rij van drie [8] tot zeven broedcellen [3,5]. De broedcellen voor mannetjes zijn met ±7,2mm kleiner in lengte en diameter dan die voor de vrouwtjes met 8,5mm [5,13]. De diameter van de nestgang varieert tussen 2-5 mm [6,17].
Cellen worden gevuld met 6-31 prooidieren [3,6,8] het maximum ligt rond 30 [3,6].
Tussen de broedcellen wordt met modder een dunne scheidingswand gemaakt van 0,2mm [13] waarbij de wanden richting de ingang van het nest dikker worden [13].
In een nest is vaak een vestibulaire cel aanwezig [4,13], al dan niet met enkele prooidieren [13], welke kort kan zijn [4] maar ook kan ontbreken [4,13]. Tussen cellen en dubbele nest pluggen zijn zelden aanwezig [6].
Ei
Trypoxylon eieren zijn worstvormig [13]. Het ei wordt op één van de laatst toegevoegde spinnen gelegd [13].
Larve
De geelachtige larve spint een lichtbruine cocon die aan draden dicht achter de voorste afsluitingswand, in het midden of onderaan de cel wordt opgehangen [5,13]. Een gedetailleerde beschrijving van de larve wordt gegeven in [Asis] [6].
Afhankelijk van de omgevingstemperatuur zal de volwassen wesp na ongeveer een ruime week uitsluipen [13]. Bij de soort is sprake van proterandrie en er sluipen vaak iets meer mannetjes dan vrouwtjes uit [5,7].
2.3. BIJENHOTEL
De soort kan gebruik maken van bijenhotels en kunstmatige nestgelegenheid [4,5,13].
Ze nestelen in boorgangen van 2,5 – 4 mm [5,13].
3. PLANT RELATIES
3.1. HOUTSOORTEN
In de literatuur worden de volgende houtsoorten genoemd als medium waarin de wesp haar nest maakt:
Adoxaceae (Muskuskruidfamilie) | |
Asteraceae (Composietenfamilie) | Cirsium (Vederdistel) [13] |
Onagraceae (Teunisbloemfamilie) | Chamaenerion [13] |
Poaceae (Grassenfamilie) | Phragmites [8] – Phragmites australis (Riet) [3,5,6,14,17] |
Rosaceae (Rozenfamilie) | Rosa (Roos) [3] Rubus (Braam) [3,5,6,8,13] |
Scrophulariaceae (Helmkruidfamilie) | Toorts (Verbascum) [3] |
Simaroubaceae (Hemelboomfamilie) | Ailanthus – Ailanthus altissima (Hemelboom) [6,17] |
3.2. VOEDSELPLANTEN
In de literatuur worden de volgende planten soorten en groepen genoemd:
Apiaceae (Schermbloemenfamilie) | Aegopodium [5,8] Angelica (Engelwortel) [5,8] Heracleum (Bereklauw) [8] Pastinaca – Pastinaca sativa (Pastinaak) [5] |
Naast nectar likken de wespen ook honingdauw [5].
Tuinsoorten
In de tuin staan diverse van deze voedselplanten maar ik heb de soort daarop nog niet foeragerend waargenomen:
Apiaceae (Schermbloemenfamilie) | Foeniculum – Foeniculum vulgare (Venkel) Pastinaca – Pastinaca sativa (Pastinaak) |
4. PROOI RELATIES
De soort gebruikt volwassen [6,13] en onvolwassen [6,13] spinnen (Araneae) [3,5] voor haar broed, waarbij het prooispectrum vooral uit web bouwende spinnen bestaat [13].
In de literatuur worden de volgende in Nederland [1] voorkomende soorten genoemd:
Araneidae (Kruisspinachtigen) voorkeurgroep [6] | Araneus – Araneus sturmi (Witruitwielwebspin) [6] Araniella – Araniella cucurbitina (Gewone komkommerspin) [6onvolw.] Cercidia – Cercidia prominens (Stekelrugje) [13] Hypsosinga – Hypsosinga albovittata (Witvlekpyjamaspin) [13als Singa albovittata] – Hypsosinga pygmaea (Graspyjamaspin) [13als Singa pygmaea] Gibbaranea – Gibbaranea bituberculata (Struikknobbelspin) [6onvolw.] |
Linyphiidae [5,6,7,12] (Hangmatspinnen) voorkeurgroep [6] | Bolyphantes [3,8+12als Bolyphaltes] Cercidia Cercidia prominens [13] Floronia – Floronia bucculenta [6] – Microlinyphia pusilla (Kleine heidehangmatspin) [6] – Microneta viaria [6] |
Oxyopidae | Oxyopes – Oxyopes heterophthalmus (Gutspalplynxspin) [6] |
Salticidae [6] (Springspinnen) | Pseudeuophrys – Pseudeuophrys erratica [13als Euophrys erratica] |
Tetragnathidae voorkeurgroep [6] | Pachygnatha [6] |
Thomisidae [6,7] (Krabspinnen) | Synema – Synema globosum (Blinkende krabspin) [6onvolw] Thomisus –Thomisus onustus (Bloemkrabspin) [6onvolw] Xysticus [6onvolw] |
Prooisoorten buiten Nederland:
Araneidae (Kruisspinachtigen) | Larinioides – Larinioides sclopetarius [6] |
Theridiidae (Kogelspinnen) | Kochiura – Kochiura aulica [6als Anelosimus aulicus] |
5. PARASITAIRE RELATIES
In de literatuur worden de volgende in Nederland [1] voorkomende soorten genoemd:
Chalcidoidae (Bronswespen) | Eurytomidae Eurytoma [13] – Eurytoma nodularis [5,3+8als Eurytoma rubicola] Torymus – Torymus armatus [13 als Diomorus armatus] |
Chrysididae (Goudwespen) | Pseudomalus – Pseudomalus auratus [3,6,5+8+12+13als omalus auratus] – Pseudomalus pusillus [3,5+8+12als omalus pusillus] Trichrysis (Drietandgoudwespen) – Trichrysis cyanea [3,5,6,8,12,13,17] |
Ichneumonidae (Sluipwespen) | Bathythrix – Bathythrix claviger [13als Ischnurgops claviger] – Bathythrix fragiIis [13als Ischnurgops fragilis] Enclisis – Enclisis macilenta [5als Caenocryptus inflatus = Enclisis inflatus[16],13als Caenocryptus macilentus] Ephialtes – Ephialtes manifestator [3] Mastrus [13] |
Diptera (Vliegen) | Sarcophagidae (Dambordvliegen) Amobia – Amobia signata [3+8+12als Pachyophthalmus signatus, 15] Tachinidae [13] |
Parasitaire soorten buiten Nederland:
Chrysididae (Goudwespen) | Chrysidea – Chrysidea pumila [6] |
Ichneumonidae (Sluipwespen) | Hoplocryptus – Hoplocryptus coxator [5als H. rubi ] |
6. HERKENNING
Lengte mannetjes: 7,5 – 10 mm
Lengte vrouwtjes: 9 – 12 mm
Genus
Het genus Trypoxylon is te herkennen aan:
1. Voorvleugel: met één submarginaal cel [9,10,11]
2. Oog: binnenrand niervormig uitgesneden [9,10,11]
3. Achterlijf: achterlijf zwart [10,11]. Wesp geheel zwart [9]
4. Achterlijf: naar verhouding zeer lang [9,-11]
Het achterlijf steekt relatief ver uit onder de vleugels.
exemplaar voor foto identificatie gevangen op 08-vii-2021, lengte ±12mm
1. Antenne met 12 segmenten [9,10,11]
2. Achterlijf met 6 segmenten [9,10,11]
KOP
1. Afstand tussen ogen op kruin (l1) groter dan afstand tussen ogen ter hoogte clypeus (l2) [9,10,11]
2. Voorhoofd (frons): zonder door lijsten begrensd schildachtig vlak [10,11]
3. Voorhoofd: midden kiel zwak verhoogd boven antenne implanten, en profil geen duidelijke knik naar voorhoofd lijn [10,11]
4. Clypeus: voorrand midden voorlob zwak uitgetrokken [9,10,11], met stompe, afgeronde [9], zijhoeken [10,11]
5. Occipitaallijst: onder niet verbreed [9,10]
6. Kop: bovenste deel achterhoofd spaarzaam aanliggend behaard [10]
BORSTSTUK
1. Bovenzijde borststuk (mesonotum): mat [10,11]
2. Pronotum: achterrand zwart [9,11]
3. Voorpoot: scheen (tibia) en tarsen zwart [9,10,11]
ACHTERLIJF
1. Lengte tergiet 1 ongeveer zo lang als gecombineerde lengte tergieten 2 en 3 [9,10,11]
–
1. Antenne met 13 segmenten [9,10,11]
2. Achterlijf met 7 segmenten [9,10,11]
KOP
1. Afstand ogen op kruin (l1) ongeveer even groot als de afstand tussen de ogen ter hoogte van clypeus (l2) [9,10,11]
2. Voorhoofd (frons): zonder door lijsten begrensd schildachtig vlak [10,11]
3. Voorhoofd: midden kiel zwak verhoogd boven antenne implanten, en profil geen duidelijke knik naar voorhoofd lijn [10,11]
4. Occipitaallijst: onder niet verbreed [9,10,11]
5. Antenne: aan einde nauwelijks verdikt [11]
6. Antenne: laatste lid zo lang als de vier voorgaande leden samen
BORSTSTUK
1. Bovenzijde borststuk (mesonotum): mat [10,11]
2. Pronotum: achterrand zwart [9,10,11]
3. Voorpoot: scheen (tibia) en tarsen zwart [9,10,11]
ACHTERLIJF
1. Lengte tergiet 1 duidelijk korter dan gecombineerde lengte tergieten 2 en 3 [9,10,11], soms iets minder [11].
2. Genitaal: apicale deel parameren niet dieper gespleten dan haak van aedoegus [10]; gonostyle slechts over 1/3 van zijn lengte gespleten [9]
3. Genitaal: basis parameren met lange rechte borstelharen [10]
Literatuur
1 Nederlands Soortenregister2 Waarneming.nl
3 Peeters, T.M.J., C. van Achterberg, W.R.B. Heitmans, W.F. Klein, V. Lefeber, A.J. van Loon, A.A. Mabelis, H. Nieuwen-huijsen, M. Reemer, J. de Rond, J. Smit, H.H.W. Velthuis, 2004. De wespen en mieren van Nederland (Hymenoptera: Aculeata). – Nederlandse Fauna 6. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, Leiden, knnv Uitgeverij, Utrecht & European Invertebrate Survey – Nederland, Leiden.
4 Breugel, P. van 2014. Gasten van bijenhotels. – EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden & Naturalis Biodiversity Center, Leiden.
5 Blösch, M. (2000). Die Grabwespen Deutschlands – Lebens‐weise, Verhalten, Verbreitung. 71. Teil. In Dahl, F.: Die Tierwelt Deutschlands. Begr.: 1925. – Keltern (Goecke & Evers). – 480 S. 341 Farbfotos. ISBN 3‐931374‐26‐2 (hardcover). DM 98,–. Zool. Reihe, 78: 353-353. https://doi.org/10.1002/mmnz.20020780208
6 Asís, J. D., Tormos, J., & Gayubo, S. F. (1994). Biological Observations on Trypoxylon attenuatum and Description of Its Mature Larva and Its Natural Enemy Trichrysis cyanea (Hymenoptera: Sphecidae, Chrysididae). Journal of the Kansas Entomological Society, 67(2), 199–207. http://www.jstor.org/stable/25085509
7 ABRAHAM, R. Zur Biologie von Trypoxylon attenuatum Smith, 1851 und T. figulus (Linnaeus, 1758)(Hymenoptera: Sphecidae). Entomologische Mitteilungen aus dem Zoologischen Museum Hamburg, 1982.
8 WOYDAK, Horst. Hymenoptera Aculeata Westfalica Familia: Sphecidae (Grabwespen), 1996, 3-135.
9 KLEIN, Wim. De graafwespen van de Benelux. Jeugdbondsuitgeverij, Utrecht, 1996, 1-130. + KLEIN, Wim. De graafwespen van de Benelux: supplement. Jeugdbondsuitgeverij, 1999.
10 JACOBS, H. J (2007): Die Grabwespen Deutschlands Ampulicidae. Sphecidae, Crabronidae–Bestimmungsschlüssel in Blank, SM & Taeger, A (Hrsg): Die Tierwelt Deutschlands und der angrenzenden Meeresteile nach ihren Merkmalen und nach ihrer Lebensweise, Hymenoptera III–Keltern, Goecke & Evers, 79: 1-207.
11 Hermann Dollfuss, "Bestimmungsschlüssel der Grabwespen Nord- und Zentraleuropas (Hymenoptera, Sphecidae) mit speziellen Angaben zur Grabwespenfauna Österreichs", Publikation der Botanischen Arbeitsgemeinschaft am O.Ö.Landesmuseum Linz, LINZ, 20. Dezember 1991
12 LOMHOLDT, O. 1975-1976; 1984 (2. Auflage). The Sphecidae (Hymenoptera) of Fennoscandia and Denmark. Fauna Entomologica Scandinavica, 4.1: 2.
13 DANKS, Hugh V. Biology of some stem‐nesting aculeate Hymenoptera. Transactions of the Royal Entomological Society of London, 1971, 122.11: 323-395.
14 ASÍS, Josep D., et al. The significance of the vestibular cell in trap nesting wasps (Hymenoptera: Crabronidae): Does its presence reduce mortality?. Journal of insect behavior, 2007, 20.2: 289-305.
15 POVOLNY, D. The flesh-flies of Central Europe (Insecta, Diptera, Sarcophagidae). Spixiana supplement, 1997, 24: 1-260.
16 FITTON, Michael Geoffrey. A catalogue and reclassification of the Ichneumonidae (Hymenoptera) described by CG Thomson. 1982.
17 TORMOS, J., et al. Ecology of crabronid wasps found in trap nests from Spain (Hymenoptera: Spheciformes). Florida Entomologist, 2005, 88.3: 278-284.