Passaloecus corniger♂︎

Laatst bijgewerkt: 21 maart 2025


Vrij zeldzaam

Soort Passaloecus corniger
Genus PASSALOECUS
Familie CRABRONIDAE



Ecologische rol Roofdier + bestuiver

Voltinisme Bivoltien
Activiteit
janfebmaaaprmeijunjulaugsepoktnovdec

Waarnemingen
2024-VI-222023-VI-132022-VI-092021-VII-15
Maanden
janfebmaaaprmeijunjulaugsepoktnovdec
Jaren
2021202220232024

Neststrategie Hypergeïsch
Nestarchitectuur Broedcellen
Nestdiameters (mm)
123456789101112131415




Laatste wijzigingen:
2025/02/05: Prooirelatie E. tiliae toegevoegd


Officiële naam:

Synoniemen:

Passaloecus corniger Shuckard 1837 [Soortenregister]

Pemphredon corniger (Shuckard 1837)


zie meer op: www.gbif.org

Etymologie:

corniger

Passaloecus corniger ♂︎

INHOUD

1. Verspreiding
2. Gedrag
3. Plant relaties
4. Prooi relaties
5. Parasitaire relaties
6. Herkenning

1. VERSPREIDING

Passaloecus corniger is een minder algemene wesp [Waarneming.nl] die verspreid door heel Nederland voorkomt met uitzondering van de Wadden eilanden en in het westen schaarser [Peeters et al. 2004].

2. GEDRAG

2.1. ACTIVITEIT

De soort is actief van eind mei tot begin september [Peeters et al. 2004].

Nesten worden tussen juni en augustus aangelegd. Vaak twee generaties per jaar [Blösch 2000],[Woydak 1996], waarbij de eerste generatie uit de juni nesten in augustus uitkomen [Blösch 2000],[Woydak 1996].

2.2. ONTWIKKELING

Nest

De vrouwtjes knagen hun nestgangen in het merg van natuurlijke buisvormen zoals plantenstengels [Peeters et al. 2004],[Bohart & Menke 1976],[Ruchin & Antropov 2019],[Woydak 1996], maar ook in verlaten vraatgangen van insecten [Peeters et al. 2004,[Bohart & Menke 1976],[Ruchin & Antropov 2019], bijvoorbeeld in de gang van het snuitkever genus Xylosandrus [Schulze et al. 2019].

Ze heeft voorkeur voor nestgaten met een diameter van 1-3 mm [Peeters et al. 2004],[Blösch 2000],[Corbet & Backhouse 1975],[Breugel 2014] op een hoogte van 50 – 250cm [Corbet & Backhouse 1975]. Bestaande holtes kunnen verder worden uitgebouwd [Corbet & Backhouse 1975]. Meestal zijn passaloecus nesten onvertakt [Bohart & Menke 1976],[Vincent 1978] waarbij de cellen achter elkaar liggen. De afsluiting van de achterliggende cell vormt de achterkant van de volgende cell [Vincent 1978]. Bij uitzondering zijn er lege cellen tussen de gevulde cellen geplaatst [Vincent 1978]. Eén of meer cellen voor de afsluiting van het nest kunnen leeg zijn [Vincent 1978]. Zie ook nest architectuur.
De schotten tussen de cellen en de afdichting van het nest worden gemaakt uit lichte of donkere hars [Peeters et al. 2004],[Bohart & Menke 1976],[Blösch 2000],[Corbet & Backhouse 1975],[Breugel 2014],[Vincent 1978] van dennenbomen [Corbet & Backhouse 1975]. In de nestafsluiting kunnen plantenresten of uitwerpselen worden verwerkt [Corbet & Backhouse 1975],[Breugel 2014], mede voor camouflage [Corbet & Backhouse 1975].

Sommige vrouwtjes bouwen gelijktijdig twee of meer nesten [Corbet & Backhouse 1975]. Nesten van vorige seizoenen kunnen worden hergebruikt en wordt voor ingebruikname schoon gemaakt [Corbet & Backhouse 1975].

In algemene zin geldt voor Passaloecus dat nestcellen gevuld kunnen worden met 6-60 prooidieren [Bohart & Menke 1976].

Ei

Passaloecus eieren zijn wittig en worstvormig [Vincent 1978]. Het ei wordt meestal op de onderzijde of zijde van de prooi gepositioneerd [Bohart & Menke 1976],[Vincent 1978]. De positie van het de prooi met het ei in het nest is variabel [Bohart & Menke 1976],[Vincent 1978].

2.3. BIJENHOTEL

De soort maakt graag gebruik van bijenhotels [Woydak 1996],[Breugel 2014] om in te nestelen.

Zover ik weet hebben er nog geen vrouwtjes in de bijenhotels in de tuin genesteld, mogelijk doordat de kleinste diameter van de geboorde nestgangen 3mm is.

2.4. PARING

De soort kent baltsgedrag [Blösch 2000],[Breugel 2014] voor aanvang van paring waarbij het mannetje het vrouwtje in de stemming krijgt voor de paring. De complete paring inclusief baltsen kan zo’n 30minuten of langer innemen [Blösch 2000]. Voor een uitvoerige beschrijving zie Blösch [Blösch 2000] en Breugel [Breugel 2014].

2.5. JACHT

Gevangen prooien lijken niet gestoken te worden [Corbet & Backhouse 1975] maar verlamd door met de kaken in de nek regio te bijten [Ruchin & Antropov 2019],[Piek 2013]. Uit analyse blijkt dat het gif van Passaloecus geen paralyserend effect veroorzaakt [Piek 2013].

P. corniger lijkt vooral prooi te stelen van soortgenoten, andere Passaloecus soorten [Peeters et al. 2004],[Klein 1999],[Lomholdt 1984],[Ruchin & Antropov 2019] en soms van het Crabronidae geslacht Psenulus [Blösch 2000],[Breugel 2014], P. fuscipennis [Breugel 2014], en Pemphredon, P. lugens [Breugel 2014].

Uit een uitvoerige set aaneengesloten waarnemingen [Corbet & Backhouse 1975] blijkt dat P. corniger al haar prooidieren stal van andere Passaloecus soorten, t.w. P. gracilis en P. insignis. Deze hadden geen moeite om in een straal van van 15m van de nestlocaties een aanvoersnelheid van één tot enkele minuten per prooidier te bereiken. Prooidieren leken daarmee voldoende voorhanden. Toch werd niet waargenomen dat P. corniger zelf op jacht ging, en werden alle prooidieren gestolen uit de nesten van de andere Passaloecus soorten, waaronder ook P. corniger, in de directe omgeving op zo’n 10-20cm het eigen nest.
Andere waarnemers hebben dit steel gedrag niet kunnen waarnemen [Woydak 1996] een mogelijke verklaring is dat het alleen opportuun is bij een dichte bezetting van soorten rond de nestlocatie [Lomholdt 1984].

Doordat de nesten waaruit geroofd werd dichtbij het eigen nest lagen kon de dief een hoge aanvoersnelheid bereiken, mede doordat soms twee prooien per keer werden vervoerd. De aanvoersnelheid was soms zo hoog dat het geroofde nest werd verlaten door de eigenaar [Corbet & Backhouse 1975].

Tevens kan de larve uit het geroofde nest verwijderd worden door de dief [Corbet & Backhouse 1975].

Nesten waaruit geroofd werd waren tot maximaal drie dagen daarvoor afgesloten door de eigenaar [Corbet & Backhouse 1975].

Normaal gesproken wacht de dief tot de eigenaar het nest heeft verlaten maar soms kan er sprake zijn van een vergissing en is de eigenaar nog aanwezig bij het betreden van het nest, of komt deze terug tijdens het roven. Hierbij kan het tot gevechten met de eigenaar of andere dieven komen waarbij de dief de tegenstander zal proberen te steken met de angel [Corbet & Backhouse 1975].

3. PLANT RELATIES

3.1. HOUTSOORTEN

In de literatuur worden de volgende houtsoorten genoemd als medium waarin de wesp haar nest maakt:

Adoxaceae
(Muskuskruidfamilie)

Sambucus (Vlier) [Bohart & Menke 1976]
Anacardiaceae
(Pruikenboomfamilie)

Rhus (Sumak) [Bohart & Menke 1976]
Betulaceae
(berkenfamilie)

Alnus
Alnus incana (Witte els) [Kofler 2005]

Corylus
Corylus avellana (Hazelaar) [Kofler 2005]
Caprifoliaceae
(Kamperfoeliefamilie)

Symphoricarpos (Koraalbes) [Bohart & Menke 1976]
Celastraceae
(Kardinaalsmutsfamilie)

Euonymus (Kardinaalsmuts) [Bohart & Menke 1976]
Cornaceae [Bohart & Menke 1976]
(Kornoeljefamilie)

Cornus [Bohart & Menke 1976]
Fagaceae
(Napjesdragersfamilie)

Fagus
Fagus sylvatica (Beuk) [Kofler 2005]
( in boorgaten van Ptilinus pectinicornis (Gekamde houtwormkever) )

Quercus (Eik) [Bohart & Menke 1976]
Quercus robur (Zomereik) [Kofler 2005]
Pinaceae
(Dennenfamilie)

Cedrus (Ceder) [Bohart & Menke 1976]

Picea
Picea abies (Fijnspar) [Kofler 2005]
Poaceae 
(Grassenfamilie) [Bohart & Menke 1976]

Arundo [Bohart & Menke 1976]

bamboe [Bohart & Menke 1976]
Rosaceae
(Rozenfamilie)

Rosa (Roos) [Corbet & Backhouse 1975]

Rubus (Braam) [Woydak 1996]
Sapindaceae
(Zeepboomfamilie)

Acer
Acer pseudoplatanus (Gewone esdoorn) [Schulze et al. 2019]
(in boorgaten van Xylosandrus (Coleoptera, Curculionidae))
Tabel 3.1-1: houtsoorten gebruikt als nest substraat

Ook worden nesten gemaakt in dennenbast, verrot hout en in oud timmerhout en balken [Lomholdt 1984]. Daarnaast worden ook gallen gebruikt [Peeters et al. 2004],[Bohart & Menke 1976], van het Chloropidae (Halmvliegen) geslacht Lipara [Blösch 2000],[Woydak 1996 (op Phragmites)]

De soort verzamelt de hars die gebruikt wordt in de nest constructie van dennebomen. De volgende boom soorten worden in de literatuur genoemd:

Pinaceae
(Dennenfamilie)

Pinus
Pinus nigra (Zwarte den) [Corbet & Backhouse 1975]
Pinus sylvestris (Grove den) [Corbet & Backhouse 1975]
Tabel 3.1-2: houtsoorten gebruikt als hars bron

3.2. VOEDSELPLANTEN

In de literatuur worden de volgende planten soorten en groepen genoemd:

Apiaceae [Hüsing & Jäger 1964]
(Schermbloemenfamilie)
Asteraceae [Blösch 2000]
(Composietenfamilie)

Cirsium (Vederdistel)
Cirsium arvense (Akkerdistel) [Blösch 2000],[Woydak 1996]

Solidago (Guldenroede) [Blösch 2000],[Dorow 1990],[Woydak 1996]
Crassulaceae
(Vetplantenfamilie)

Sedum (Vetkruid) [Blösch 2000],[Dorow 1990],[Woydak 1996]
Tabel 3.2-1: Voedselplanten in Nederland

De mannelijke wespen likken ook honingdauw op van bladeren [Corbet & Backhouse 1975]. Mogelijk voeden de vrouwtjes zich met luizen [Corbet & Backhouse 1975].

4. PROOI RELATIES

De soort gebruikt nimfen en volwassen [Ruchin & Antropov 2019] bladluizen (Aphidoidea) voor haar broed [Peeters et al. 2004],Blösch 2000],[Klein 1999],[Lomholdt 1984].


In de literatuur worden de volgende in Nederland [Soortenregister] voorkomende soorten genoemd:

Aphidoidea (Bladluizen) [Peeters et al. 2004],[Klein 1999],[Lomholdt 1984]
Eucallipterus
Eucallipterus tiliae [Timm et al. 2024]
Tabel 4-1: Prooisoorten in Nederland

Prooisoorten buiten Nederland:

Tabel 4-2: Prooisoorten buiten Nederland

5. PARASITAIRE RELATIES

In de literatuur worden de volgende in Nederland [Soortenregister] voorkomende soorten genoemd:

Chalcidoidae
(Bronswespen)

Eurytomidae

Eurytoma
Eurytoma nodularis [Peeters et al. 2004],[Woydak 1996]
Chrysididae
(Goudwespen)

Omalus (Kogelgoudwespen)*
– Omalus auratus [Woydak 1996],[Paukkunen et al. 2015]
Omalus aeneus [Peeters et al. 2004],[Blösch 2000],[Woydak 1996],[Paukkunen et al. 2015]
Omalus puncticollis [Blösch 2000]

Trichrysis (Drietandgoudwespen)
Trichrysis cyanea [Timm et al. 2024],[Peeters et al. 2004]

Pseudomalus (Kogelgoudwespen)*
Pseudomalus auratus [Ruchin & Antropov 2019]
➡︎ broed idiobionte ectoparasitoïde (voedselvoorraad en larve) [Tsuneki 1952]
Pseudomalus violaceus [Ruchin & Antropov 2019],[Paukkunen et al. 2015]
Ichneumonidae
(Sluipwespen)

Poemenia
Poemenia collaris [Peeters et al. 2004],[Woydak 1996]
Poemenia notata [Peeters et al. 2004],[Woydak 1996]
Tabel 5-1: Parasitaire soortrelaties in Nederland
*goudwesp vrouwtje gaat nest niet in, maar parasiteert levende bladluis die daarna door P. corniger wordt gevangen [Paukkunen et al. 2015]

Parasitaire soorten buiten Nederland:

Tabel 5-2: Parasitaire soortrelaties buiten Nederland

6. HERKENNING

Lengte mannetjes: 7,5 – 10 mm
Lengte vrouwtjes: 10 – 11,5 mm

Genus

Het genus Passaloecus is te herkennen aan:

1.  Voorvleugel: met twee submarginaal cellen [Bitsch 2022],[Jacobs 2007],[Klein 1999],[Dollfuss 1991]

Passaloecus corniger ♂︎, Passaloecus: voorvleugel met twee submarginaal cellen

2. Voorvleugel: met twee discoïdaal cellen [Bitsch 2022],[ [Jacobs 2007],[Klein 1999],[Dollfuss 1991]

Passaloecus corniger ♂︎, Passaloecus: voorvleugel met twee cubitaal cellen

3. Voorvleugel: tweede submarginaal cel niet gesteeld [Bitsch 2022],[Jacobs 2007],[Klein 1999],[Dollfuss 1991]

Passaloecus corniger ♂︎, Passaloecus: tweede submarginaal cel niet gesteeld

4. Voorvleugel: marginaal cel gespitst [Bitsch 2022],[Jacobs 2007],[Klein 1999],[Dollfuss 1991]

Passaloecus corniger ♂︎, Passaloecus: marginaal cel spits

5. Voorvleugel: stigma aanzienlijk kleiner dan marginaal cel [Bitsch 2022],[Jacobs 2007],[Klein 1999],[Dollfuss 1991]

Passaloecus corniger ♂︎, Passaloecus: stigma (S) aanzienlijk kleiner dan marginaal cel (M)

6. Kop: binnenrand ogen parallel [Bitsch 2022],[Jacobs 2007],[Dollfuss 1991]

Passaloecus corniger ♂︎, binnenrand ogen parallel

7. Kop: clypeus zonder zijlobben [Jacobs 2007],[Dollfuss 1991]

Passaloecus corniger ♂︎, Passaloecus: clypeus zonder zijlobben

8. Kop: lip niet laag uitgesneden [Bitsch 2022]

Passaloecus corniger ♂︎, Passaloecus: Kop: lip niet laag uitgesneden

9. Borststuk: mesopleuron glad of zeer fijn gepuncteerd [Bitsch 2022],[Jacobs 2007],[Klein 1999],[Dollfuss 1991]
10. Borststuk: mesopleuron met één of twee horizontale punten rijen (hier twee) [Bitsch 2022],[Jacobs 2007],[Klein 1999],[Dollfuss 1991]
Jacobs [Jacobs 1007] noemt dit hypersternaulus (H) en mesopleuraulus (M)
Dollfuss [Dollfuss 1991] en Bohart & Menke [Bohart & Menke 1976] noemen de scrobal sulcus ipv mesopleuraulus

Passaloecus corniger ♂︎, Passaloecus: mesopleuron met één of twee horizontale punten rijen (hier twee)

11. Borststuk: pronotum niet verlengd, achterrand bereikt tegula niet [Bitsch 2022],[Jacobs 2007],[Dollfuss 1991]

12. Borststuk: notauli bereiken achterrand mesonotum niet [Bitsch 2022],[Jacobs 2007],[Klein 1999],[Dollfuss 1991]

Passaloecus corniger ♂︎, Passaloecus: notauli bereiken achterrand mesonotum niet

13. Borststuk: scheen achterpoot zonder doorns aan buitenzijde [Bitsch 2022],[Jacobs 2007],[Klein 1999],[Dollfuss 1991]

Passaloecus corniger ♂︎, Passaloecus: buitenkant achterscheen zonder doornen

14. Achterlijf: zwart [Jacobs 2007],[Klein 1999],[Dollfuss 1991]

Passaloecus corniger ♂︎, Passaloecus: achterlijf zwart

15. Achterlijf: niet gesteeld [Bitsch 2022],[Jacobs 2007],[Klein 1999],[Dollfuss 1991]

Passaloecus corniger ♀︎, Passaloecus: Achterlijf niet gesteeld



1. Antenne met 12 segmenten [Bitsch 2022],[Jacobs 2007],[Klein 1999],[Dollfuss 1991]

2. Achterlijf met 6 segmenten [Bitsch 2022],[Jacobs 2007],[Klein 1999],[Dollfuss 1991]

3. Tergiet 6 zonder pygidium [Bitsch 2022],[Jacobs 2007],[Klein 1999],[Dollfuss 1991]

4. Sterniet 7 zonder stekelvormige punt [Jacobs 2007]

KOP

1. Voorhoofd met bult tussen antenne [Bitsch 2022],[Jacobs 2007],[Klein 1999],[Dollfuss 1991], zo lang als breedte derde antenne lid [Bitsch 2022],[Klein 1999],[Dollfuss 1991]

2. Clypeus: voorrand met drie tandjes [Bitsch 2022],[Jacobs 2007],[Klein 1999],[Dollfuss 1991]

3. Clypeus: dicht zilver behaard [Bitsch 2022],[Jacobs 2007],[Klein 1999],[Dollfuss 1991]

4. Clypeus: even breed als lip [Bitsch 2022],[Dollfuss 1991]

5. Lip afgerond [Jacobs 2007],[Klein 1999], niet hartvormig [Dollfuss 1991]

BORSTSTUK

1. Zijde borststuk (mesopleuron): met twee duidelijke horizontale puntenrijen [Bitsch 2022],[Jacobs 2007],[Klein 1999],[Dollfuss 1991]

2. Zijde borststuk (mesopleuron): duidelijk gepuncteerd [Bitsch 2022],[Jacobs 2007],[Klein 1999],[Dollfuss 1991]

3. Zijde borststuk (mesopleuron): verticale puntenrij bestaat uit één rij punten [Bitsch 2022],[Jacobs 2007],[Klein 1999],[Dollfuss 1991]

ACHTERLIJF



exemplaar voor foto identificatie gevangen op 15-vii-2021, lengte ±6mm

exemplaar 2 voor foto identificatie gevangen op 9-vi-2022, lengte ±6mm

Passaloecus corniger ♂︎
Passaloecus corniger ♂︎
Passaloecus corniger ♂︎
Passaloecus corniger ♂︎ (exemplaar 2)
Passaloecus corniger ♂︎
Passaloecus corniger ♂︎
Passaloecus corniger ♂︎, imago

  1. Antenne met 13 segmenten [Bitsch 2022],[Jacobs 2007],[Klein 1999],[Dollfuss 1991]
Passaloecus corniger ♂︎, antenne met 13 segmenten

2. Achterlijf met 7 segmenten [Bitsch 2022],[Jacobs 2007],[Klein 1999],[Dollfuss 1991]

Passaloecus corniger ♂︎, achterlijf met zeven segmenten

3. Clypeus dicht zilver behaard [Bitsch 2022],[Jacobs 2007],[Klein 1999],[Dollfuss 1991]

Passaloecus corniger ♂︎

4. Tergiet 6 zonder pygidium [Bitsch 2022],[Jacobs 2007],[Klein 1999],[Dollfuss 1991]

5. Laatste sterniet met stekelvormige punt [Jacobs 2007]

Passaloecus corniger ♂︎, punt laatste sterniet stekelvormig

KOP

2. Antenne: segmenten 8-12 apicaal afgeschuind [Bitsch 2022],[Jacobs 2007],[Klein 1999],[Dollfuss 1991]

Passaloecus corniger ♂︎, segmenten 8-12 apicaal afgeschuind

3. Antenne: segmenten 8-12 met tyloïden [Bitsch 2022],[Jacobs 2007],[Klein 1999],[Dollfuss 1991]

Passaloecus corniger ♂︎, segmenten 8-12 met tyloïden

4. Antenne: onderzijde apicale segmenten zwart [Bitsch 2022],[Jacobs 2007],[Klein 1999],[Dollfuss 1991]

Passaloecus corniger ♂︎, onderzijde apicale segmenten zwart

5. Kop: duidelijke doorn tussen de antennen [Bitsch 2022],[Jacobs 2007],[Klein 1999],[Dollfuss 1991] met lengte bijna gelijk aan breedte antenne segment 3 [Bitsch 2022],Klein 1999],[Dollfuss 1991]

Passaloecus corniger ♂︎, voorhoofd met duidelijke doorn tussen antennen met lengte bijna gelijk aan breedte antenne segment 3

BORSTSTUK

  1. Zijde borststuk (mesopleuron): met dubbele horizontale rij putjes, hypersternaulus (H) en mesopleuraulus (M) [Bitsch 2022],[Jacobs 2007],[Klein 1999],[Dollfuss 1991]
    Dollfuss [Dollfuss 1991] noemt scrobal sulcus ipv mesopleuraulus.
Passaloecus corniger ♂︎, mesopleuron met twee horizontale punten rijen

2. Zijde borststuk (mesopleuron): met enkelvoudige verticale rij putjes (episternal sulcus) [Bitsch 2022],Jacobs 2007],[Dollfuss 1991]

Passaloecus corniger ♂︎, mesopleuron met enkelvoudige verticale rij putjes

2. Zijde borststuk (mesopleuron): zeer fijn gepuncteerd, zonder of met zwak ontwikkelde microsculptuur [Bitsch 2022],[Jacobs 2007],[Klein 1999],[Dollfuss 1991]

Passaloecus corniger ♂︎, mesopleuron duidelijk gepuncteerd zonder of met zwak ontwikkelde microsculptuur

ACHTERLIJF



Literatuur

Bitsch 2022 Bitsch, J., 2022. Hyménoptères sphéciformes d'Europe: Systématique (3e partie) : Pemphredoninae et Philanthinae. France: Fédération française des sociétés de sciences naturelles.

Blösch 2000 Blösch, M., 2000. Die Grabwespen Deutschlands – Lebens‐weise, Verhalten, Verbreitung. 71. Teil. In Dahl, F.: Die Tierwelt Deutschlands. Begr.: 1925. – Keltern (Goecke & Evers). – 480 S. 341 Farbfotos. ISBN 3‐931374‐26‐2 (hardcover). DM 98,–. Zool. Reihe, 78: 353-353. https://doi.org/10.1002/mmnz.20020780208

Bohart & Menke 1976 Bohart, R.M. & Menke A.S., 1976. Sphecid wasps of the world: a generic revision. - University of California Press, 695 p.

Breugel 2014 Breugel, P. van., 2014. Gasten van bijenhotels. – EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden & Naturalis Biodiversity Center, Leiden.

Corbet & Backhouse 1975 Corbet, S. A., & Backhouse, M., 1975. Aphid‐hunting wasps: a field study of Passaloecus. Transactions of the Royal Entomological Society of London, 127(1), 11-30.

Dollfuss 1991 Dollfuss, H., 1991. Bestimmungsschlüssel der Grabwespen Nord-und Zentraleuropas. Stapfia, 24, 1-247.

Dorow 1990 Dorow, W., 1990. 3.7 Hymenoptera: Aculeata (Stechimmen). Schönbuche. Zoologische Unter suchungen, 1992, 127-264.

Hüsing & Jäger 1964 Hüsing, J. O., & Jäger, K., 1964. Zur Verbreitung, Biologie und Ökologie der Grabwespen (Hym. Sphec.) in der näheren Umgebung von Halle/S. mit speziellen Bemerkungen über Mellinus arvensis L. Hercynia-Ökologie und Umwelt in Mitteleuropa, 1(2), 186-206.

Jacobs 2007 Jacobs, H.J., 2007. Die Grabwespen Deutschlands Ampulicidae. Sphecidae, Crabronidae–Bestimmungsschlüssel in Blank, SM & Taeger, A (Hrsg): Die Tierwelt Deutschlands und der angrenzenden Meeresteile nach ihren Merkmalen und nach ihrer Lebensweise, Hymenoptera III–Keltern, Goecke & Evers, 79: 1-207.

Klein 1999 Klein, W., 1999 De graafwespen van de Benelux: supplement. Jeugdbondsuitgeverij, 1-37. + Klein, W., 1996. De graafwespen van de Benelux. Jeugdbondsuitgeverij, 1-130.

Kofler 2005 Kofler, A., 2005. Weitere Funde von Grabwespen in Osttirol (Osterreich)(Hymenoptera: Sphecidae). Berichte-Naturwissenschaftlich Medizinischen Vereins in Inssbruck, 92: 161.

Lomholdt 1973 Lomholdt, O. (1973). Biological observations on the digger-wasp Passaloecus eremita Kohl. Videnskabelige meddelelser fra Dansk naturhistorisk forening i København, 136, 29-41.

Paukkunen et al. 2015 Paukkunen, J., Berg, A., Soon, V., Ødegaard, F., & Rosa, P., 2015. An illustrated key to the cuckoo wasps (Hymenoptera, Chrysididae) of the Nordic and Baltic countries, with description of a new species. ZooKeys, (548), 1.

Peeters et al. 2004 Peeters, T.M.J., C. van Achterberg, W.R.B. Heitmans, W.F. Klein, V. Lefeber, A.J. van Loon, A.A. Mabelis, H. Nieuwen-huijsen, M. Reemer, J. de Rond, J. Smit, H.H.W. Velthuis, 2004. De wespen en mieren van Nederland (Hymenoptera: Aculeata). – Nederlandse Fauna 6. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, Leiden, knnv Uitgeverij, Utrecht & European Invertebrate Survey – Nederland, Leiden.

Piek 2013 Piek, T. (Ed.), 2013. Venoms of the Hymenoptera: biochemical, pharmacological and behavioural aspects. Elsevier.

Ruchin & Antropov 2019 Ruchin, A. & Antropov, A., 2019. Wasp fauna (Hymenoptera: Bethylidae, Chrysididae, Dryinidae, Tiphiidae, Mutillidae, Scoliidae, Pompilidae, Vespidae, Sphecidae, Crabronidae & Trigonalyidae) of Mordovia State Nature Reserve and its surroundings in Russia. Journal of Threatened Taxa. 11. 13195-13250. 10.11609/jott.4216.11.2.13195-13250.

Schulze et al. 2019 Schulze, E. D., Schweingruber, F., Gossner, M. M., Günther, A., Weber, U., Stumpf, B., & Komor, E.. 2019. Springtime bark-splitting of Acer pseudoplatanus in Germany. Forests, 10(12), 1106.

Soortenregister Nederlands Soortenregister

Timm et al. 2024 Timm, L., Schaal, J., & Sann, M., 2024. A DNA-barcoding-based approach to quantitatively investigate larval food resources of cavity-nesting wasps from trap nests. Journal of Hymenoptera Research, 97, 45-56.

Tsuneki 1952 Tsuneki, K., 1952. Ethological studies on the Japanese species of Pemphredon (Hymenoptera, Sphecidae), with notes on their parasites, Ellampus spp.(Hym., Chrysididae)(With 5 Text-figures). 北海道大學理學部紀要, 11.1: 57-75.

Vincent 1978 Vincent, D. L., 1978. A revision of the genus Passaloecus (Hymenoptera: Sphecidae) in America North of Mexico. Wasmann Journal of Biology, 36.

Waarneming.nl Waarneming.nl

Woydak 1996 Woydak, H., 1996. Hymenoptera Aculeata Westfalica Familia: Sphecidae (Grabwespen), 3-135.

Citatie

Krischan, O.R., 2025. Passaloecus corniger. Kerfdier, www.kerfdier.nl. Geraadpleegd op 23 maart 2025.



Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *