Officiële naam
Synoniemen
Gelis spurius [1]
Pezomachus spurius [5]
zie meer op: www.gbif.org
INHOUD
1. Verspreiding
2. Gedrag
3. Plant relaties
4. Parasitaire relaties
5. Herkenning
1. VERSPREIDING
De sluipwesp Gelis spurius is een algemene wesp in Nederland [2].
2. GEDRAG
2.1. ACTIVITEIT
De vrouwtjes kunnen het hele jaar door gevonden worden en overwinteren als volwassenen [3].
Het exemplaar gebruikt in deze post was in februari gevangen, zie hier.
Vermoedelijk heeft is de soort multivoltine [3].
2.2. ONTWIKKELING
De soort is een idiobionte ectoparasitoïde die zowel als primaire of secundaire pseudohyperparasitoïde kan optreden op sluipwespen en schildwespen [3,4].
3. VOEDSELPLANTEN
De volwassen wespen voeden zich ook met nectar en honingdauw [3]. Bloembezoek is slechts onder bepaalde weersomstandigheden waargenomen, zoals bij motregen of zwoel weer, en is waarschijnlijk ondergeschikt aan het oplikken van honingdauw en vocht van bladeren [3]. Mogelijk eten ze ook stuifmeelkorrels die vast geplakt zitten op de plakkerige oppervlakken van harige bladeren [3].
In de literatuur worden de volgende planten soorten en groepen genoemd in de context van het oplikken van voedsel en vocht, en mogelijk stuifmeel:
Berkenfamilie (Betulaceae) | – Corylus avellana (Hazelaar) [3] – Alnus alnobetula (Groene els) [3] |
Brandnetelfamilie (Urticaceae) | – Urtica dioica (Grote brandnetel) [3] |
Tuinsoorten
In de tuin staan de volgende planten:
Berkenfamilie (Betulaceae) | – Corylus avellana (Hazelaar) |
Brandnetelfamilie (Urticaceae) | – Urtica dioica (Grote brandnetel) |
Voeden in gevangenschap
Om de wesp goed te kunnen fotograferen heb ik haar gevangen gehouden en twee maal daags gevoed met een watje water en een watje suikerwater.
Na twee weken (9 maart) was de wesp ontsnapt tijdens een foto sessie en kon ik haar niet meer terug vinden. Maar na enige tijd zag ik haar zitten op een droog watje dat ergens op het bureau lag en ze probeerde duidelijk er uit te drinken. Blijkbaar is ze tijdens haar langere gevangenschap geconditioneerd op de watjes.
4. PARASITAIRE RELATIES
Gelis spurius wordt in verband gebracht met als pseudohyperparasitoide op Ichneumonidae en Braconidae en is gevonden in / gekweekt uit een brede gastheer waaier.
In de literatuur worden de volgende in Nederland voorkomende soorten genoemd, inclusief de primaire gastheer (hyperparasitisme):
Vliegen (Diptera) | Bladvliegen (Lauxaniidae) Sapromyza [4] Boorvliegen (Tephritidae) Rhagoletis – Rhagoletis alternata [4] |
Vlinders (Lepidoptera) | Langsprietmotten (Adelidae) Adela – Smaragdlangsprietmot (Adela reaumurella) [4] of Witvlekmotten (Incurvariidae) Incurvaria – Berkenbladsnijdermot (Incurvaria pectinea) [4] Zakjesdragers (Psychidae) Dahlica [4] Psyche – Gewone zakdrager (Psyche casta) [4] |
Wespen (Parasitica) | Schildwespen (Braconidae) Apanteles [4] Coeloides – Coeloides scolyticida [4,6] parasiet op: Grote iepenspintkever (Scolytus scolytus) of Kleine iepenspintkever (Scolytus multistriatus) Microplitis – Microplitis mandibularis [4,6] parasiet op Noctuidae Sluipwespen (Ichneumonidae) Hyposoter [4] parasiet op: Veldparelmoervlinder (Melitaea cinxia) |
5. HERKENNING
Lengte: 1,8 – 4,4 mm
Vrouwtjes zijn apteer [4].
Mannetjes zijn brachypteer of macropteer [4].
Genus
Het genus Gelis is te herkennen aan:
1. 2e en 3e tergieten volledig gescheiden, of slecht gedeeltelijk of onduidelijk versmolten [5] (hier duidelijk gescheiden)
2. 1e tergiet met of zonder dorsaal laterale lijsten [5] (hier met lijsten)
3. 1e tergiet niet of zelden apicaal gestreept [5] (hier niet gestreept)
4. Als tergiet 1 apicaal gestreept dan laterotergiet van 2e achterlijfssegment gescheiden en breed [5] (Hier niet het geval)
♀
KOP
1. Kop zwart [4]
2. Antennevlag segmenten basaal of helemaal oranje- tot geelbruin [4]
3. Zelden scapus (antenne segment 1) deels donker gekleurd [4]
3. Antenne met 16-19 segmenten [4]
4. Antenne segment 3 is 2,2-2,5x langer dan breed (hier 2,4x) (lateraal aanzicht) [4]
5. Antenne segment 7 is 1,1-1,6x langer dan breed (hier 1,6x) (lateraal aanzicht) [4]
6. Kop structuur korrelig [4]
7. Afstand tussen achterste ocellen ( OOL ) is ongeveer 0,7-1,2x de afstand tussen achterste ocel en oog rand ( POL ) [4] (hier ±1,2x)
8. kop achter ogen matig sterk tot zwak versmald [4]
9. Voorhoofd (frons) dicht behaard, fijn tot zeer fijn gepuncteerd [4]
10. Wangen 1,0-1,2x langer dan breedte kaakbasis, 1,5x bij kleine exemplaren (hier ±1,0x) [4]
11. Wanggroef ontbreekt of zeer zwak ontwikkeld [4] (hier zwak ontwikkeld)
12. Clypeus zwart, zelden bruin (hier zwart) [4]
13. Clypeus onderrand convex [4]
14. Clypeus met duidelijke punctering [4]
15. Clypeus onderrand zwak convex, of soms recht, zonder tand
16. Bovenste kaaktand iets langer dan onderste [4]
17. Kaken, behalve tandjes, geelbruin tot roodachtig (hier roodachtig) [4]
18. Palpen bruin tot oranjebruin [4]
19. Breedte oog is 1,8-2,1x lengte slaap [5]
BORSTSTUK
1. Thorax zwart [4]
2. Mesonotum en pronotum niet gescheiden [4]
3. Mesonotum lengte = 0,5-0,7x breedte (hier ±0,7x) [4]
4. Mesonotum bijna vlak of matig convex [4]
5. Mesonotum voor in midden met zwakke indeuking [4]
6. Schildje (scutellum) niet, of zwak afgegrensd, zeer kort (hier zwak afgegrensd) [4]
7. Groef tussen mesonotum en propodeum vlak en smal [4]
8. Lengte mesonotum = 0,5-0,7x lengte area anterior [6]
9. Mesosternum duidelijk korter dan breedte basale antennevlag segment (segment 3) [4]
10. Propodeum dorsaal dicht behaard, niet duidelijk minder dan mesonotum [4]
11. Propodeum dorsaal convex, in regel niet hoger dan mesonotum [4]
12. Propodeum met dwarslijst, in midden breed onderbroken of alleen aangeduid [4]
13. Poten oranje tot oranjebruin [4]
14. Femora III (achterpoot) 3,2-3,6x langer dan hoog (hier ±3,3x) [4]
15. Tibia III (achterpoot) verdikt, 5,3-6,0x langer dan hoog (hier ±5,3x) [4]
16. Scheen III (achterpoot) dorsaal dicht behaard [4]
ACHTERLIJF
1. Achterlijf zwart [4]
2. Tergieten vanaf tergiet 2 lateraal oranje- tot geelbruin [4]
3. Tergieten vanaf 6 of 7 geheel oranje- tot geelbruin [4]
4. Smalle achterranden tergieten oranje- tot geelbruin [4]
5. Randen tergiet 2 oranje- tot geelbruin [4]
6. Achterlijf dicht behaard [4]
7. Lengte tergiet 1 is 1,3-1,6x breedte [4]
8. Lengte laterotergiet tergiet 2 3,1-4,8x breedte (hier ±3,1x) [4]
9. Legboorscheden 0,6-0,7x langer dan scheen achterpoot (hier ±0,7x) [4]
10. Ovipositor met duidelijke tanden onderzijde [4]
♂
Literatuur
1 Nederlands Soortenregister2 Waarneming.nl
3 SCHWARZ, M. Revision der westpaläarktischen Arten der Gattungen Gelis THUNBERG mit apteren Weibchen und Thaumatogelis SCHMIEDEKNECHT (Hymenoptera, Ichneumonidae). Teil 2.
4 SCHWARZ, Martin. Revision der westpaläarktischen Arten der Gattungen Gelis Thunberg mit apteren Weibchen und Thaumatogelis Schwarz (Hymenoptera, Ichneumonidae). Teil 3. na, 2002.
5 SCHWARZ, Martin. Revision der westpaläarktischen Arten der Gattungen Gelis Thunberg mit apteren Weibchen und Thaumatogelis Schmiedeknecht (Hymenoptera, Ichneumonidae). Teil 1. na, 1995.
6 Schwarz, Martin & Shaw, Mark. (1999). Western Palaearctic Cyptinae (Hymenoptera: Ichneumonidae) in the National Museum of Scotland, with nomenclatural changes, taxonomic notes, rearing records and special reference to the British check list. Part 2. Genus Gelis thunberg (Phygadeuontini Gelina). Entomologist's Gazette. 50. 117-142.